Zondag 15 maart 2020 – 3e zondag van de Veertigdagentijd
1e lezing: Ex.17,3‑7
2e lezing: Rom.5,1‑2.5‑8
Evangelie: Joh.4,5‑42 of 4,5‑15.19b‑26.39a.40‑42
Een bron die alle dorst lest
Het evangelie spreekt deze zondag over dorst. In het land van Jezus komt dorst veel vaker voor dan in onze streken. Het klimaat van Israël kan heet zijn en goed water is dan eerder schaars. Zo kon het gebeuren dat Jezus, vermoeid van een tocht zo maar bij de bron van Jacob ging zitten. Hij had namelijk dorst: “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.” Dat Jezus werkelijk mens was, wordt hier op een eenvoudige manier tastbaar: Hij heeft dorst. Gods Zoon wordt mens om onder andere dingen ook vermoeidheid en dorst te ondergaan.
Maar ook het goddelijke van deze mens Jezus klinkt door: “Als gij enig begrip had van de gave Gods en als ge wist wie het is, die U zegt: Geef mij te drinken, zoudt ge het aan Hem gevraagd hebben.” Het gaat hier in dit evangelie nog altijd over dorst. De rollen worden echter door Jezus omgedraaid. “Als gij enig idee had.... dan zoudt gij het aan Hem gevraagd hebben.” Wanneer Jezus bij de put komt, is Hij van die vrouw afhankelijk. Zij heeft namelijk een emmer, Jezus niet: “Heer, gij hebt niet eens een emmer en de put is diep.” De apostel zegt hierover: “Hij is in alles aan ons gelijk geworden behalve in de zonde.”
Dit volledig mens zijn van Jezus met al zijn beperktheden maakt ons geloof soms tot een moeilijk, ja zelfs aanstootgevend geloof. God heeft zich in Jezus van mensen afhankelijk gemaakt. En zoals bij die put laat Hij het ook in onze dagen meer dan eens afhangen van onze bereidheid tot medewerking. Dan kan het zijn, dat ons zoals bij die vrouw de dorst vergaat: “Heer, Gij hebt niet eens een emmer en die put is diep.” Het aantal mensen dat kerkelijk gezien afhaakt wordt steeds groter en waarom? Omdat de Kerk lijkt op Jezus die bij de diepe put zit en niet eens een emmer heeft. Hoe wil Hij dan onze dorst lessen?
Het is natuurlijk de vraag: welke dorst? Die vraagt blijft ook in het verhaal van de Samaritaanse lang een open vraag. De vrouw blijft steken bij de gewone aardse dorst, terwijl Jezus haar op een veel dieper niveau aanspreekt: “Als gij enig idee hadt van de gave Gods.” Zo kijken velen ook tegen de Kerk aan. Mensen verwachten van de Kerk soms dingen, waarvan wel zij zelf maar bijvoorbeeld niet de pastoor de emmer heeft, om bij het beeld van het evangelie te blijven. Zo wil men bijvoorbeeld wel een goed gezongen heilige Mis maar niet zelf toetreden tot het koor. Men houdt van een goed verwarmde kerk maar gezinsbijdrage betalen? De Kerk moet altijd klaar staan, het liefst zo volmaakt mogelijk.
Wie zijn echter die Kerk? De Kerk lijkt op Jezus, die vermoeid van zijn tocht bij de put zit. Ook zij heeft dorst. Ook de Kerk is afhankelijk van onze medewerking en steun. “Als gij enig begrip hadt van de gave Gods....”Hij is in alles aan ons gelijk geworden, behalve in de zonde.” Misschien vinden wij hier naast de uitnodiging om Jezus in zijn werk bij te staan, de bron waar onze diepste dorst gelest wordt. Een dorst die alleen van Godswege gelest kan worden. Zo zegt het tenminste vandaag de apostel: “Gerechtvaardigd door het geloof, leven wij in vrede met God door Jezus Christus onze Heer.” En waarom? Omdat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren.
Wij worden vandaag met de Samaritaanse uitgenodigd om Jezus water aan te reiken, opdat Hij ook vandaag de dag in ons als Kerk de mogelijkheid vindt ons te rechtvaardigen.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de de dagelijkse liturgie
Illustratie: Jezus en de Samaritaanse vrouw, muurschildering in de Dionysiuskerk in Schinnen.