Kerstmis: Hoogfeest van de geboorte van de Heer
1e lezing: Jes.62,11‑12
2e lezing: Tit.3,4‑7
evangelie: Lc.2,15‑20
(Lezingen van de dageraadsmis op 25 december)
Onze plek in de kerststal
In veel huizen staat een kribbetje opgesteld. Het is een traditie die stamt uit het jaar 1223, toen sint Franciscus zelf wilde beleven op welke wijze God in ons midden werd geboren. Daarom bouwde hij in een grot een kerststal. Sindsdien heeft dit gebruik zich over de hele wereld uitgebreid. De kerststal is uitbeelding van de volksvroomheid geworden en kent daarom vele varianten. Daarom is het ook zo interessant om overal naar de kribbetjes te kijken: je vindt de kribbetjes in alle soorten en maten. Van heel traditionele uitbeeldingen tot nieuwe uitdrukkingsvormen van dat bijzonder gebeuren te Bethlehem. Ook hier in de kerk staat een kribbetje opgesteld. Kinderen kunnen er met grote ogen naar kijken. Zo iets moois hebben zij nog nooit gezien. Het loont de moeite om met de personen in de kerststal eens nader kennis te maken.
De centrale plaats is natuurlijk weggelegd voor het kind Jezus, Gods Zoon. Hij is geboren in een stal, want voor Maria en Jozef was er geen plaats in de herberg. Ten einde raad vinden de aanstaande ouders beschutting in een stal. Daar is het kindje Jezus geboren. Hij wordt in doeken gewikkeld en neergelegd in een voerbak met hooi en stro. Dat zijn de omstandigheden waaronder God mens wordt. Zo gaan mensen niet alleen met elkaar om, maar zo gaan mensen zelfs met God om. Geen plaats.
Bij het kindje zijn Maria en Jozef neergeknield. Zij aanbidden dit kindje. Zij geloven, dat dit kindje niet zomaar een mensenkindje is. Hij is Gods Zoon. God als kind, kwetsbaar en teer. Een ereplaats komt toe aan Maria. Vol eerbied kijken wij naar haar, want wij vereren haar als de moeder van God, die ook onze eigen hemelse Moeder is. In alle nood kunnen wij ons tot Maria wenden, want zij voelt met ons mee. Vergeleken bij de nood die zij heeft doorstaan is onze nood vaak zo betrekkelijk. Maar Maria luistert naar ons verhaal. En wij voelen ons begrepen.
Boven het stalletje is meestal een engel aangebracht met een band met het opschrift: “Vrede op aarde voor alle mensen van goede wil.” Dat is de kerstboodschap. Dit kindje is geboren voor het duurzame geluk van heel de mensheid. De mensen van goede wil zullen eens dit kind volgen in geloof en zij zullen luisteren naar zijn Evangelie. Maar de mensen van kwade wil zullen zich aan de persoon en de boodschap van dit kind storen. Wij weten, dat zij dit kind uiteindelijk gekruisigd hebben.
Er zijn tenslotte de herders: eenvoudige natuurmensen. Niet geschoold. Maar zij weten wel van God, die zij in de schepping van natuur en vee herkennen. Hun aanbidding is eenvoudig, zonder veel woorden. Stil. Zij bidden door naar het kind te kijken.
Bij de herders voegen zich later de drie koningen. Het evangelie spreekt van drie wijzen. Het zijn geleerde mensen die de stand van de sterren aan de hemel bestuderen om in de stand van de sterren Gods bedoelingen met de mensen af te lezen. Het zijn zoekers, zoals ook in onze dagen vele mensen op zoek zijn naar God en naar zijn bedoelingen met ons. Wij herkennen iets van onszelf in hen: zoekers naar geluk, reizigers, altijd onderweg. Rusteloos. In onze voorstelling hebben wij er koningen van gemaakt. Zij komen met dergelijk kostbare geschenken die alleen koningen kunnen aanbieden: goud, wierook en mirre. Wij hebben ze verder nog gekleurd: blank, zwart en geel. Zij vertegenwoordigen de mensen van de hele wereld. Elke huidskleur is welkom in de kerststal.
Maar behalve de personen zijn er ook de dieren in de stal. Het is per slot van rekening toch een stal. Natuurlijk zijn er de schapen, maar wat doen de os en de ezel in die schaapstal? Het kerstverhaal noemt hen niet. Toch horen zij er zo bij, dat zij in geen elke kerststal ontbreken. Zij hebben een plaats en zij staan er niet voor niets. Waarom?
De os en de ezel lijken domme beesten te zijn. Hun taak lijkt enkel om met hun warme adem de kou voor het kindje in de kribbe te verdrijven. Maar juist deze beesten, die wij voor stom en dom houden, zetten ons aan het denken. Zij stellen ons de vraag: “Verstaan jullie de gebeurtenis van kerstmis wel? En wat gebeurt er na kerstmis?” Van deze stomme dieren mag gezegd worden, dat het trouwe beesten zijn. Zij zijn vaak trouwer dan wij mensen. Zij kennen hun baas. Zij kennen hun stal. Zij danken hun verblijf in de stal aan de woorden van de profeet Jesaia 1,3: “De os kent zijn baas. Een ezel kent de kribbe van zijn meester.” Maar, zo voegt de profeet er teleurgesteld aan toe – “Israël weet van niets. Het wil niet begrijpen.”
Zoals de nar aan het hof aan de koning zijn spiegel voorhoudt, zo zijn os en ezel de narren van de kerststal. Zij prikken in ons vel. Vol bewondering staan wij bij de kribbe, maar kijkend in de spiegel van de twee narren, zien wij onze oppervlakkigheid. Onze sentimentaliteit. Ons blijven steken enkel bij het gevoel. Onze ontrouw. En misschien is het zo, dat overmorgen de kerstboom al op straat ligt. En volgende week stoppen wij de beelden weer in de dozen en zeggen wij: “Opgeruimd staat netjes.” Wij houden os en ezel voor domme beesten. Maar doordat zij er staan, kijken wij soms wat ongemakkelijk naar de kribbe.
Op sommige plaatsen kent men het gebruik van de levende kerststal. Wij zouden ook zelf een plaatsje in de kerststal kunnen uitkiezen? Waar willen wij staan? Wie willen wij zijn? Bij wie voelen wij ons thuis? Bij Maria en Jozef? Bij de herders en de schapen? Bij de wijzen? Of bij de os en de ezel? U kunt kiezen.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de dagelijkse liturgie