Wilhelmus Lindanus
1e Bisschop van Roermond: 1562 - 1525
Geboren: 1525 Dordrecht
Bisschopswijding: 1563 Brussel
Gestorven: 1588 Gent
Begraven: 1588 Gent
Voordien: vicaris-generaal bisdom Utrecht
Nadien: bisschop van Gent
Wapenspreuk: Quae sursum sunt quaerite (Zoekt wat boven is)
Op vraag van de Spaanse koning Philips II onderzocht paus Paulus IV de mogelijkheid in de Spaanse Nederlanden enige bisdommen op te richten. Na jarenlang onderzoek werd besloten dat er 3 aartsbisdommen zouden komen met 15 bisdommen. Het bisdom Roermond, dat bepaalde delen van Limburg omvatte, plus een gebied ten oosten van Venlo in het huidige Duitsland en dat doorliep in het noorden tot en met Nijmegen, zou onder het bisdom Mechelen ressorteren. Het was een der kleinste en armste bisdommen van de gehele Nederlanden.
Er was de Spaanse koning uit zowel politiek als religieuze motieven veel aan gelegen om de Nederlandse kerk te hervormen en volledig in zijn greep te krijgen. De paus ging daarin mee. Daarom werd het gebruik dat de koning een bisschop benoemde waarna de paus aan die benoeming zijn goedkeuring hechtte door een bul, die door de koning wederom met zijn placet (=koninklijke toestemming) werd ondertekend. Voor het bisdom Roermond viel de keuze op Willem Damasz. van der Lindt, Deze burgemeesterszoon uit Dordrecht was oud-inquisiteur en deken van het Haagse kapittel. Uit de archieven komt hij naar voren als een intelligent man, die onstuimig en met veel energie streed voor het geloof. Hij was een krachtig figuur, die ook internationaal in hoog aanzien stond. De bekende hoogleraar L.J. Rogier schrijft over hem: “Lindanus is zonder twijfel van alle in het huidige Noord-Nederland benoemden de beste geweest en men kan er zich slechts over verbazen, dat deze man niet op de Utrechtse stoel geplaatst is.”
Als hij door de aartsbisschop van Mechelen kardinaal Granvelle in 4 april 1562 tot bisschop wordt gewijd is 37 jaar oud, en daarmee de jongste der Nederlandse bisschoppen. In zijn diocees was hij echter niet welkom. Pas na jaren kon hij op 10 mei 1569 zijn zetel innemen omdat de gouverneur en de Staten van Gelder, de magistraat en een deel van de Roermondse bevolking hem eerst niet wilden toelaten. Het waren moeilijke tijden voor de bisschop. Vele priesters namen het celibaat niet zo nauw meer; er waren in zijn hele bisdom, dat ruim 140 parochies telde, nauwelijks 100 pastoors; de Hervorming, met de daarmee gepaard gaande beeldenstorm, stak ook in het Roermondse bisdom de kop op; de Tachtigjarige oorlog raasde voort; er heerste een ontzettende priesterschaarste in zijn diocees, die o.a. blijkt uit Lindanus' klacht op de derde door hem gehouden Roermondse synode van 1574, dat zijn bisdom in 18 jaren geen enkele priester had voortgebracht.
Om de Hervorming, het Calvinisme, tegen te gaan ging hij veel op reis door het bisdom. Overal preekte hij en diende het heilig Vormsel toe, wat op veel plaatsen sinds 100 jaar niet meer was gebeurd. Aan de mensen deelde hij grote voorraden rozenkransen uit, aangezien het bidden daarvan, zo had hij gemerkt, verwaarloosd werd; voor de jeugd schreef hij een catechismus. Hij riep verschillende synodes bijeen om hervormingen in zijn diocees door te voeren. Een poging om in 1570 een seminarie op te richten mislukte. Desondanks vertoonden zich spoedig de vruchten van zijn hervormingen en de godsvrucht herleefde. Lindanus bleef zich inzetten voor het katholieke geloof, tegen het oprukkende Calvinisme, zelfs met gevaar voor eigen leven. In deze jaren werd de bisschop op zijn vorm- en visitatiereizen veiligheidshalve vergezeld door een militair escorte.
In de jaren na 1572 moest hij verscheidene malen noodgedwongen zijn bisschopszetel voor kortere of langere tijd verlaten, op de vlucht voor de protestantse Staatse troepen. Pas toen de hertog van Parma tegen het einde van de jaren zeventig de Zuidelijke Nederlanden terugveroverd had op de Staatse troepen, kon de bisschop definitief terugkeren. Direct herstelde hij de katholieke erediensten, en trachtte opnieuw een seminarie van de grond te krijgen. De opening daarvan maakte hij echter niet meer mee: in 1588 werd hij benoemd tot bisschop van Gent waar hij 3 maanden na zijn aankomst op 2 november 1588 op 63-jarige leeftijd overleed. Hij werd begraven in de Gentse Sint Bavokathedraal.
In de katholieke geschiedschrijving wordt een beeld geschetst van de eerste bisschop van Roermond, dat er niet om liegt: “Onschatbaar is het goede dat bisschop Lindanus in de 20 jaar van zijn, telkenmale door vervolging en verbanning onderbroken, bestuur voor het Roermondse bisdom tot stand heeft gebracht. Onvermoeibaar werkte hij aan het uitroeien van misstanden, binnen en buiten de kerk. Door zijn vurig temperament was zijn optreden wel eens hartstochtelijk en fel, maar dit kwam alles voort uit zijn onbegrensde liefde voor de Kerk.”
Kerkhistoricus en curiekardinaal Baronius zei eind zestiende eeuw over Lindanus: "Hij was niet alleen vanwege zijn geleerdheid een der grootste mannen van zijn eeuw, maar bovendien omdat hij een onverschrokken geloofsbelijder was."
Rogier luidt Lindanus uit als iemand die “voor het behoud van het katholicisme in alle delen van de Nederlanden meer gedaan heeft dan een van de andere door Philips II benoemde bisschoppen. Zonder zichzelf te ontzien had hij zijn krachten verteerd. Prekende, vormende en visiterende heeft hij het hem toevertrouwde bisdom van dorp tot dorp doortrokken, meermalen daarbij in gevaar verkerend voor het eigen leven. Gevreesd en gehaat bij velen, die hij zonder aanzien van persoon of waardigheid streng berispte, strafte, ontsloeg of aan de wereldlijke rechter overleverde, onverzettelijk in zijn vele conflicten met civiele bestuurders, heeft hij nooit geweifeld zijn harde plicht te doen.