Zondag 16 juni 2024 – 11e Zondag door het jaar
1e lezing: Ez.17,22-24
2e lezing: 2 Kor.5,6-10
Evangelie: Mc.4,26-34
Hij laat ons niet in de steek
Een kind kan zich ergens over verwonderen. Met open mond kijkt het naar de goochelaar, die zomaar een konijn uit zijn hoge hoed weet te toveren. Verwondering is in een mensenleven iets bijzonder moois. Het maakt je opgetogen en dankbaar. Zonder verwondering is alles gewoon, alledaags en oppervlakkig. Er is niets meer waarover men opgetogen kan zijn. Alles is regelbaar en verklaarbaar. Alles wordt door de mens gestuurd. Een kind vraagt: Hoe kan dat? Hoe is dat mogelijk? Het kind kent de verwondering.
De moderne mens is tot veel in staat. Maar toch blijven onze inspanningen oppervlakkig, want hoe komt het dat een zaadkorreltje ontkiemt? Het wordt in de grond gezaaid. De boer gaat heen en doet ander werk en ondertussen kiemt het zaad en schiet op. Het kleine zaadkorreltje zit vol van een leven, dat door geen mens kan worden nagemaakt. Een klein zaadkorreltje blijkt een wonder te zijn. Het mosterdzaadje is het kleinste van alle zaadjes, maar eenmaal gezaaid, schiet het op en wordt groter dan alle tuingewassen. De vogels kunnen nestelen in de schaduw. Dat moet voor ons aanleiding zijn tot verwondering.
Het is maar een voorbeeld dat Jezus geeft. Als wij zo de natuur zien, is er alle reden om onder de indruk te geraken. In alle tijden heeft de mens daarover zijn verwondering geuit. Als de schepping al zo mooi is, hoe groot en machtig moet dan de Schepper niet zijn? Op menige bladzijde van de heilige Schrift worden de wonderen van de schepping opgesomd. Maar als wij dan onder de indruk zijn van de natuur, hoeveel temeer moeten wij dan God danken om de schepping van de mens? Geen wezen staat zo dicht bij God als de mens, geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Deze mens kan denken. Hij heeft gevoel voor goed en kwaad. Deze mens kan liefhebben. Deze mens is als het ware een weerkaatsing van God.
Als God liefde is, dan kunnen wij via mensen iets van God ervaren. Als God dan zijn schepping met zoveel zorg tot stand heeft gebracht, hoeveel te meer dan de mens. Wanneer wij ons dat bewust worden, weten wij dat wij op God heel bijzonder mogen vertrouwen. Hij heeft ons niet slechts het leven gegeven, maar Hij is ook met ons begaan. Hij wil met ons meegaan door het leven. En daar waar wij door menselijke schuld in de problemen zijn geraakt, wil Hij ons weer op de goede weg brengen.
De eerste lezing van de profeet Ezechiël moge dit duidelijk maken. Het Joodse volk is in ballingschap weggevoerd. Door hun ontrouw jegens God, door onderlinge twisten is het volk verdeeld en een prooi voor omliggende volkeren geworden. Het kleine volk leek weggevaagd, maar het is de trouwe God, die zijn volk niet vergeet. Na een ogenblik van loutering zoekt het volk zijn God en God laat hen niet in de steek. In de beeldspraak van een grote cederboom maakt de profeet duidelijk dat het volk weer een grote toekomst wacht. Wat het Joodse volk ervaren heeft, hebben generaties mensen mogen ervaren. De grootheid Gods, zijn majesteit en nabijheid laten ons stil worden.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de dagelijkse liturgie