Zondag 28 juni 2020 – 13e Zondag door het jaar
God meer liefhebben
Het evangelie lijkt een opsomming, makkelijk te herkennen door de herhaling van het woord ‘(En) wie’ aan het begin van iedere zin, alsof er een soort selectie plaatsvindt. Maar enkel deze constatering helpt nog niet het evangelie werkelijk tot in de diepste waarheid te begrijpen. Om dit doel te bereiken zal de tekst, iedere uitspraak, ons echt in ons hart moeten raken. Wat vraagt Jezus? Iemand boven mijn vader of moeder plaatsen? Dat is nogal wat.
Meteen gaan onze gedachten naar de Tien Geboden: “Eer uw vader en uw moeder. Dan zult gij lang leven op de grond die Jahwe uw God u schenkt”(Ex 20,12). En toch, “God heeft gewild dat wij, na Hem, onze ouders zouden eren” (CKK 2197). Maar vervolgens schakelt Jezus in een hogere versnelling. “Wie zoon of dochter meer bemint dan Mij…”. De consequentie van deze uitspraak raakt ons dieper dan de vorige. U zult zeggen: “Wie aan mijn kinderen komt, komt aan mij.” En terecht. De volgende uitspraak klinkt heel vroom, maar zou ons als persoon nog meer moeten raken. “En wie zijn kruis niet opneemt…”. We worden niet meer geraakt via onze kinderen, maar we worden zélf beladen met onrechtvaardigheid, lijden en het verlies van de controle over de situatie.
We beginnen het evangelie te begrijpen wanneer we inzien dat de cirkel steeds kleiner wordt, maar ook steeds dieper. We kunnen deze beweging enkel voltrekken wanneer we méér geloven, méér vertrouwen hebben, met andere woorden: God meer liefhebben. Dit loopt uit in een bereidheid die Christus zelf bezat, te sterven omwille van de wil van God. Het evangelie beschrijft het op deze wijze: “…wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden.”
We zijn nu op de top van de berg aangekomen, daar waar we met God, Vader, Zoon en heilige Geest, één kunnen worden. Echter, in de Bijbel blijven de begenadigden niet boven, ze dalen weer af. Denken we aan de Transfiguratie, waar de evangelist de uitroep van Petrus duidelijk afkeurt: “Toen dezen van Hem heen wilden gaan, zei Petrus tot Jezus: 'Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.' Maar hij wist niet wat hij zei” (Lc 9,33).
Het is middels het tweede gedeelte van het evangelie dat wij deze berg weer afdalen. We kunnen dit herkennen aan de hypothetische vorm van de zinnen en daarmee de veranderde betekenis van het woord ‘(En) wie’. De uitspraken zijn meer van de structuur ‘als… dan…’. Terwijl we verder lezen bemerken we dat de cirkel, het bereik van ons handelen, steeds groter wordt. “Wie een profeet opneemt (…), wie een deugdzaam mens opneemt (…), wie een van deze kleinen…”. Het breidt uit tot iedere willekeurige naaste.
Misschien is het goed om een laatste woord te wijden aan het loon waarover gesproken wordt. Ik ben ervan overtuigd dat dit loon niet steeds kleiner wordt, alsof het door de steeds groter wordende cirkel steeds verder wordt verdund. Nee, ik denk eerder aan de rivier uit het boek Ezechiël: “…het kwam tot mijn enkels (…), het kwam tot mijn knieën (…), het kwam tot mijn middel (…), ik kon er niet meer doorheen waden” (vgl. Ez 47,1-12). Des te verder de rivier zich van de tempel verwijderde, des te groter werd zijn vruchtbare, levengevende werking. Zo zal het ook zijn wanneer wij, uiteraard opgenomen in het leven van God zelf, de wereld ingaan. We vertrouwen helemaal op God, we hebben God volledig lief, en iedere naaste als onszelf.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de de dagelijkse liturgie
Illustratie: De beroemde trap in de Vaticaanse Musea duidt de dieper wordende cirkel drukt uit dat onze liefde voor God steeds dieper wordt.