Zondag 29 september 2024 – 26e zondag door het jaar
1e lezing: Num.11,25-29
2e lezing: Jak.5,1-6
Evangelie: Mc.9,38-43.47-48
Het goede voorbeeld geven
In het evangelie klinkt oorlogstaal. Zowel Jezus als zijn leerlingen spreken harde, dreigende woorden. De apostel Johannes neemt het startschot door te vragen: “Meester, we hebben iemand die ons niet volgt in uw Naam duivels zien uitdrijven.” Zo torpedeert hij de anderen, die geen officiële volgeling van Jezus zijn, tot vijandige lieden. Ze zijn niet te vertrouwen en moeten gemeden worden, want ze hebben zich niet echt geconformeerd aan de rabbi uit Nazareth. Ze hebben dus niet het recht om in Jezus’ Naam het kwaad te bestrijden.
Wellicht anders dan door Johannes gehoopt, reageert zijn Meester op dit punt verzoenend en verbindend. Sympathisanten moeten met open armen ontvangen worden. Zij doen immers een goed werk door mensen van boze krachten te bevrijden. Zij brengen genezing aan zieken en heil aan bezetenen. Hun goede werk helpt om het Rijk Gods mee op te bouwen. Zo komen hun daden uiteindelijk ook Jezus zelf ten goede. Deze enthousiaste mannen en vrouwen moeten dus van Johannes alle ruimte krijgen om het duivelse te verdrijven uit deze wereld.
Men kan zich overigens afvragen of deze apostel zich niet te veel aanmatigt. Wie nog eens goed zijn vraag beluistert, merkt waar zijn ergernis in zit: “Meester, we hebben iemand die ons niet volgt.” De irritatie zit hem in het ‘ons’. De apostelen willen als groep graag gevolgd en wellicht ook bewonderd worden. Zij willen de macht over onreine en duivelse krachten claimen. Ze eisen het alleenrecht op. Alleen zij zijn gelegitimeerd om in Christus’ Naam te handelen en te spreken. Ondanks dat Jezus hem niet publiekelijk corrigeert, laat Hij in zijn antwoord wel doorschemeren hoe de verhoudingen liggen. Hij wijst naar zichzelf, wanneer Hij zegt dat een wonderdoener “niet zo grif ongunstig zal spreken over Mij.” Zo gaat Jezus van het ‘ons’ van de groep, naar het persoonlijke ‘Mij’.
Johannes moet dus inzien, dat niet hij als apostel nagevolgd wordt; het is zijn Meester, die volgelingen heeft. Anderzijds geeft Jezus toe dat zijn leerlingen inderdaad op een bijzondere wijze met Hem verbonden zijn. In plaats van privileges brengt dit echter vooral plichten met zich mee. De apostelen dragen een grote verantwoordelijkheid om het goede voorbeeld te geven en andere mensen niet van God af te brengen.
In deze context begint ook Jezus opeens militair taalgebruik te gebruiken. Hij spreekt confronterende woorden met strafmaatregelen, die passen in een gruwelijke oorlog. Volgelingen die de kleinen, lees: zieken, zwakken, wezen, armen etc. tot zonde aanzetten, die verdienen het om met een molensteen om de hals in zee gegooid te worden. Zeker in Joodse oren is dit een uiterst zware straf, omdat zo een eervolle begrafenis onmogelijk wordt gemaakt. Maar ook jezelf van het goede pad afbrengen, verdient straf. Met dreigende woorden spreekt Jezus over het amputeren van essentiële lichaamsdelen. Het is beter een oog, hand of voet te verliezen dan het eeuwige leven mis te lopen. Deze remedie toont dat Jezus de zonde beschouwt als een soort gangreen (koudvuur): zoals deze smerige ziekte alleen gestopt kan worden met het afhakken van ledematen, zo moet een radicaal einde gemaakt worden aan de zonde, wil iemand het hemelse Rijk binnentreden.
Op deze zondag legt Jezus dus de lat hoog, niet voor de sympathisanten van zijn boodschap, maar voor ons als zijn volgelingen. Wij hebben ons door ons Doopsel immers stevig gebonden aan Hem. We verwachten zijn liefde, kracht en goedheid, maar daar staat ook iets tegenover: anderen het goede voorbeeld geven en proberen een zo heilig mogelijk leven te leiden. Wie het duivelse bij anderen wil weghalen, zal eerst zelf helemaal ontsmet moeten worden van alles wat van Christus afhoudt. Zo mogen we in de komende week proberen om echt werk te maken van onze persoonlijke toewijding aan Jezus, in de kracht van de Heilige Geest.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de dagelijkse liturgie