Zondag 17 januari 2021 – 2e Zondag door het Jaar
1e lezing 1 Sam.3,3b‑10.19
2e lezing 1 Kor.6,13c‑15a.17‑20
Evangelie Joh.1,35‑42
Ga mee met Jezus
“Meester, waar houdt Gij U op?” Jezus, waar bent U? Het is een vraag van verlangen. We kunnen hunkeren naar een teken van Gods aanwezigheid, uitzien naar een ervaring van Gods nabijheid. “Had ik maar in de tijd van Jezus geleefd”, hoor je mensen wel eens zeggen. Toch is het maar de vraag of de ontmoeting met Jezus toen makkelijker was dan nu.
Vanaf Pinksteren hangt de ontmoeting met Jezus immers niet meer af van onze lichamelijke ogen, oren of tastorganen, maar kunnen we Hem ontmoeten in de geest, in onszelf! “Gij weet het”, zegt Paulus, “… uw lichaam is een tempel van de heilige Geest die in u woont, die gij van God hebt ontvangen.” God woont in ons! Hij heeft zijn geest in ons gestort vanaf het allereerste begin. We kunnen dat ook zien: hoe levenloos een lichaam wordt op het moment dat de geest het lichaam verlaat bij het sterven. Hij roept in ons, zoals bij Samuël het geval is in de eerste lezing.
Maar hoe komt het dan dat wij Hem zo vaak niet horen, dat het zo moeilijk voor ons kan zijn om zijn aanwezigheid te ervaren? Eén van de mooiste teksten die antwoord geeft op deze vraag komt van de kerkvader die, na een leven van ongeloof en zedeloosheid, God vindt: Augustinus. “Te laat heb ik U lief gekregen”, schrijft Hij, “schoonheid, zo oud en toch zo nieuw; te laat heb ik U lief gekregen. Gij waart in mijn binnenste en ik was buiten en daar zocht ik U en ik, wanstaltig als ik was, stortte mij op de schone dingen die Gij hebt gemaakt. Gij waart bij mij en ik was niet bij U. Díe dingen hielden mij ver van U, die niet zouden bestaan, als zij niet in U bestonden. Gij hebt geroepen en geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; gij hebt gefonkeld en geschitterd en mijn blindheid verdreven; gij hebt een aangename geur verspreid, ik heb die ingeademd en nu snak ik naar U; ik heb geproefd en nu honger en dorst ik; Gij hebt mij aangeraakt en ik ben ontvlamd in verlangen naar uw vrede.”
Wij vinden God vaak niet, omdat wij meer opgaan in de schepping dan in de Schepper. Wij vinden elkaar vaak nog niet eens, omdat de vraag “Wat kan ik van de ander krijgen?”, of: “Wat kan de ander voor mij doen?,” deze vraag in de weg staat: “Wie is die ander en hoe kan ik iets voor die ander betekenen?” Zelfs in het contact met onszelf kunnen we merken dat 1001 dingen ons uit onszelf wegtrekken, al die activiteiten en al die zorg voor materiële goederen, die ons van onszelf vervreemden. Het moeizame gebed is dan vaak ook niet meer dan een pijnlijk signaal hoe oppervlakkig we leven, want gebed en leven zijn immers één. Als we in ons dagelijks leven de Schepper niet zoeken, hoe zouden we Hem dan in het gebed vinden? Als man en vrouw in het dagelijks leven zo weinig aan elkaar te vertellen hebben, wat zouden ze elkaar dan moeten zeggen op een romantisch avondje in een restaurant?
“Meester, waar houdt Gij U op?”, vragen de leerlingen. “Gaat mee om het te zien,” antwoordt Jezus. Je moet durven loslaten, om iemand ten diepste te kunnen ontmoeten. Loslaten van je eigen activiteiten, loslaten van je eigen denkbeelden en misschien ook wel vooroordelen, loslaten van je eigen gewilde gedachten, om zo ruimte te maken voor de woorden en gedachten van de ander. En dat vraagt om onthechting. Dat is bij mensen zo, dat is bij God zo. Jezus zelf is ons in dat loslaten voorgegaan. Het zit zelfs opgesloten in de naam die Johannes de Doper aan Jezus geeft: ‘Lam Gods’. Jezus heeft zichzelf losgelaten om ons te ontmoeten op onze levensweg. Hij heeft immers de hemel verlaten en is mens geworden. Geofferd heeft Hij zich als een Lam, om ons te ontmoeten, daar waar we de ontmoeting met Hem het meest nodig hebben: in lijden en verdriet. “Zie het Lam Gods.”
“De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna.” Je moet durven loslaten om Jezus echt te ontmoeten, zoals de leerlingen het gezelschap van Johannes de Doper loslieten om Jezus te ontmoeten. Het gebed heeft altijd iets van sterven, afsterven aan je eigen bezigheden en gedachten, om vervolgens vernieuwd, als een verrezen mens de wereld tegemoet te treden, met andere ogen, maar bovenal met een ander hart, een hart van Jezus.
Het gebed is het geheim van het paasmysterie, het is een afsterven met Jezus aan de wereld, om met Jezus opnieuw als verrezen mensen de wereld binnen te treden, opdat wij de schepping niet meer zien als een tegenover de Schepper, maar een met de Schepper geschapen werkelijkheid. Dan vloeit de wereld en ons eigen leven beetje bij beetje ‘in Jezus’, dan zijn gebed en leven geen twee werelden meer alsof wij schizofreen zouden zijn, en staan wij niet meer buiten Jezus, noch buiten onze naaste, noch buiten de wereld. Dan kunnen wij met Augustinus zeggen: “Gij hebt mij aangeraakt en ik ben ontvlamd in verlangen naar uw vrede.” Ga mee met Jezus, om dat geheim te zien.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de dagelijkse liturgie
Illustratie: Wim Johannesma