Zondag 27 oktober - 30e zondag door het jaar
1e lezing: Sir.35,12 -14.16 -18
2e lezing: 2 Tim.4,6 -8.16 -18
Evangelie: Lc.18,9 -14
Eerlijk bidden
Deze gelijkenis over de Farizeeër en de tollenaar spreekt tot onze verbeelding. In dit verhaal prijst de Farizeeër zichzelf aan als iemand die God bedankt dat hij niet is zoals degenen die niet leven zoals het hoort. De Farizeeër brengt in zijn gebed verder naar voren: ik vast vaker dan voorgeschreven; en bovendien draag ik niet alleen van olie, koren en wijn één tiende af, zoals dat moet, maar van ál mijn bezittingen. Dus meer dan moet. Die Farizeeër ziet en betuigt zichzelf als iemand op wie niets valt aan te merken. Godsdienstig is hij onberispelijk en heus niet te beroerd om behoorlijk wat weg te geven van zijn inkomsten. Als een haantje kijkt hij om zich heen. Trots, zelfverzekerd. Wie kan dat ook van zichzelf zeggen?
Meestal wordt vertaald: “De Farizeeër bad bij zichzelf.” Maar beter nog is de vertaling: “De Farizeeër bad tot zichzelf.” God moet hem dankbaar zijn. In zijn eigenwaan wijst hij vervolgens met de vinger naar dieven, onrechtvaardigen, of naar mensen die vreemd gaan. Hij wijst ook naar die tollenaar, die stilletjes de tempel is binnen geslopen en op een afstand is blijven staan. Deze tollenaar durft zelfs zijn ogen niet op te slaan naar de hemel. Hij kan weinig goeds over zichzelf vertellen. Als corrupte ambtenaar in dienst van de Romeinse bezetter int hij van de bevolking te overvloedig tolbelasting en verrijkt hij zichzelf. Religieus gedrag heeft hij weinig, niets om zich op te beroemen. Toch is hij godsdienstig genoeg om naar de tempel te gaan en daar te bidden. Bovendien beseft hij heel goed dat hij niet veel meer kan zeggen dan: “God, wees mij zondaar genadig.”
Jezus ziet om zich heen hoe mensen overtuigd zijn van hun eigen rechtvaardigheid en op anderen neerkijken. Jezus eindigt zijn gelijkenis met te vertellen, hoe de tollenaar gerechtvaardigd naar huis ging en de ander niet: “Want ieder die zich verheft, zal worden vernederd; en wie zich vernedert, zal worden verheven.” Maar de gelijkenis zegt nog méér. Volgens de gelijkenis gaan wij niet gerechtvaardigd naar huis terug als wij in ons bidden hoogmoedig onszelf aanprijzen en als wij neerkijken op mensen die niet beantwoorden aan bepaalde normen. Maar gerechtvaardigd worden we pas als wij beseffen dat er in ons leven bepaalde dingen ook niet goed zijn en dat ook eerlijk bekennen. Het verschil bestaat hierin: die Farizeeër is tijdens zijn bidden meer met zichzelf bezig dan met Onze-Lieve-Heer. Hij is van zijn eigen bidden het middelpunt.
Bij de tollenaar ligt dat anders. Die buigt zich over wat in zijn leven een pijnlijke werkelijkheid is. Van daaruit probeert hij zich opnieuw te richten op naar God toe, die hij toch beschouwt als het dragende Geheim van zijn bestaan. Daarmee worstelen is eerlijk bidden: zoeken naar God, die niemand naar de ogen ziet, die niet óm te kopen is, die zich niet laat misleiden, maar wiens Naam wél is: Ik-zal-er-zijn-voor-jou. Reeds de eerste lezing van vandaag onderstreepte dit. Moge het evangelie van vandaag, dat ons de grondhouding van die tollenaar aanbeveelt, ons totaal richten op Gods ontfermende liefde. Dan vinden wij gehoor bij God.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de dagelijkse liturgie
Illustratie: De farizeeër en de tollenaar door James Tissot (Frankrijk 1886-1894) in het Brooklyn Museum, New York
