Zondag 3 november 2024 – 31e Zondag door het jaar
1e lezing: Deut.6,2‑6
2e lezing: Hebr.7,23‑28
Evangelie: Mc.12,28b‑34
De weg van de liefde
Er zijn zo van die vragen die niet op een antwoord zitten te wachten maar dienen om de ander te beproeven. Hoe staat die ander in deze kwestie? Is zijn mening wel de juiste? De schiftgeleerde stelt een vraag waarvan hij allang het antwoord kende. Maar hij wil weten hoe Jezus erover denkt. Hoe staat Jezus tegenover het Oude Testament? Maar Jezus’ antwoord is keurig en correct. Hij herhaalt eenvoudig wat in het Oude Testament staat.
Waar komt het op aan als wij het hebben over wetten en regels? In eerste instantie dienen die ervoor om de verplichtingen van mensen onderling en naar God toe te regelen. Maar uiteindelijk staat het gericht op de liefde. Als de liefde wetten en regels draagt, zit het goed. Liefde gaat voor Jezus twee richtingen uit. En wel naar God toe en naar je medemensen toe. Onze huidige tijdsgeest gaat hier niet in mee. Vandaag de dag staat het sociale engagement in aanzien, maar naar God toe zijn wij sprakeloos geworden. Onze tijd lijdt aan onevenwichtigheid. De medemenselijkheid krijgt, terecht, grote aandacht. Sociale thema’s staan hoog op de politieke agenda. Zorg voor zieken en ouderen, voor vluchtelingen en armen houdt de politieke gemoederen flink bezig. Maar de liefde voor God lijdt aan bloedarmoede.
Dit gebrek aan aandacht voor God mogen wij zien als een gevolg van het verdampen van het cultuurchristendom dat in Europa in de afgelopen decennia plaatsvond. De invloed van het christelijke geloof op onze maatschappij is zeer sterk verminderd. De wereld van nu is een wereld waarin de mens centraal staat en waarin God alleen nog ter sprake komt indien de mens het zelf niet redt. Onze Europese cultuur kent de stroming van het atheïsme. Dat is de stroming die het bestaan van God ontkent. Die stroming valt getalsmatig wellicht mee, maar heeft toch zijn invloed op het geheel van onze cultuur.
Van de Russische schrijver Dostojewski is een woord bekend dat aandoet als een profetie. Al in de 19e eeuw zei Hij: wanneer de mensen de aanbidding van God zullen hebben afgeschaft, zullen ze zich vervolgens wenden tot de schepping en zullen ze ertoe komen om de koeien, de bomen, ja zelfs elk grassprietje te aanbidden. Waarmee hij lijkt te willen zeggen: waar een mens niet langer zich aan God geeft, daar geeft hij zich aan andere (zichtbare) dingen. Want zo zit de mens in elkaar.
De mens is geschapen voor het grotere. Hij heeft een honger in zich naar het steeds grotere. Maar als hij deze honger niet meer in God zoekt te verzadigen, zoekt hij het in de schepping. Maar daarmee maakt de mens zichzelf kleiner. Want alles wat buiten God staat, is niet in staat de mens te vervullen en echt gelukkig te maken. Alleen wanneer de mens zich naar God toe keert, beweegt hij zich naar de Bron van zijn bestaan. Uit die Bron komt de liefde voort die het hart van de mens echt kan vervullen. Daarom is de opdracht om God lief te hebben een mooie opdracht. Het is de opdracht die ons op weg zet om God te kennen en zijn liefde te mogen ontvangen. Alleen die weg maakt de mens ten diepste gelukkig. En daarom blijft het gebod van de liefde tot God actueel en belangrijk.
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de dagelijkse liturgie