Zondag 26 april 2020 – 3e Zondag van Pasen
1e lezing: Hand.2,14.22‑28
2e lezing 1 Petr.1,17‑21
Evangelie Lc.24,13‑35
Geloven is de sleutel
Ieder van ons kent wel de uitdrukking: als Pasen en Pinksteren op één dag vallen, een uitdrukking die aangeeft dat het nooit kan of zal gebeuren. De periode tussen Pasen en Pinksteren beslaat inderdaad maar liefst vijftig dagen, een periode die je niet zomaar kunt verkorten. Dat wil echter niet zeggen dat Pasen en Pinksteren niets met elkaar te maken hebben. Integendeel, want hetgeen wij met Pinksteren vieren, de gave van de heilige Geest, is toch ook en vooral de vrucht van Jezus’ Pasen, het mysterie van zijn lijden, sterven en verrijzen.
Niet voor niets vertelt één van de bekende Paasverhalen, dat van de verschijning van de verrezen Heer aan zijn leerlingen, dat Hij over hen blaast en zegt: “Ontvangt de heilige Geest. Aan wie Ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven; en aan wie Ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.” (Joh.,20,22-23) Pasen en Pinksteren liggen dus niet zover uit elkaar als menigeen misschien denkt. Integendeel: Pasen en Pinksteren hebben zelfs alles met elkaar te maken. Dat blijkt ook wel uit de eerste lezing van deze zondag die genomen is uit de Handelingen der Apostelen, met name uit de Pinksterpreek van Petrus (Hand.2,14-36).
Let wel: een Pinksterpreek, géén Paaspreek. Het was de preek die Petrus hield na de uitstorting van de heilige Geest over de apostelen, een gebeurtenis die trouwens geldt als de geboorte van de Kerk. Om enigszins ‘verdoezelen’ dat het eigenlijk om een Pinksterpreek gaat wordt vandaag het eerste gedeelte van die preek achterwege gelaten, namelijk Petrus’ verwijzing naar Joëls voorspelling van de uitstorting van Gods Geest over alle mensen (Hand.2,16-21; vgl. Jl. 3,1-5), dit ter verklaring van de voorafgaande (Pinkster)gebeurtenis.
In de zojuist gelezen passage komt Petrus te spreken over de persoon van Jezus, Hij die na een leven dat gekenmerkt werd door “machtige daden, wonderen en tekenen”, heeft geleden, is gestorven en begraven, maar door God ten leven is opgewekt “na de strikken van de dood te hebben ontbonden.” Ons klinkt dat natuurlijk bekend in de oren, maar voor Joodse toehoorders moet het toch ongehoord zijn geweest wat Petrus daar beweerde, temeer omdat het toch om iemand ging die was uitgeleverd, door de hand van goddelozen aan het kruis was genageld en gedood.
Toch was die boodschap volgens diezelfde Petrus toch ook weer niet helemaal nieuw. Hij doet immers moeite om niemand minder dan David te citeren, die dat blijkbaar al lang van tevoren had voorspeld. Petrus citeert een gedeelte uit Psalm 16 (de verzen 8-11), iets wat ook Paulus later zal doen, tijdens de eerste missiereis in de synagoge van Perge (Hand.13,35), als hij in zijn preek diezelfde psalm citeert en wel vers 10 (“Gij zult uw heilige het bederf niet laten zien”). Psalm 16 is volgens het opschrift ‘een lied van bewaring’, een lied waarin David God dankt voor diens leiding en bescherming, een gebed dat door zowel Petrus en als Paulus als het ware in Jezus’ mond wordt gelegd.
Dankzij het geloof en vertrouwen dat de aan het kruis lijdende en stervende Jezus in Gods leiding en bescherming stelde, werd zijn ziel niet aan het dodenrijk overgelaten en zag zijn lichaam geen bederf. Niemand minder dan David had het blijkbaar al voorzien en voorzegd, zoals we het ook nog altijd zingen in het oude Paaslied: “Dit is de grote blijde dag, die David in zijn Geest voorzag.”
Dat neemt niet weg dat het nog altijd ongehoord is, voor menigeen nog altijd te mooi klinkt om waar te kunnen zijn: iemand die van de doden verrijst! We zouden het graag willen geloven, maar kunnen? Ook de Emmaüsgangers die wij in de evangelielezing van vandaag ontmoeten, konden het eigenlijk niet geloven, totdat hun de ogen geopend werden, nota bene door niemand minder dan de Verrezene zelf, die ons blijkbaar dankzij zijn verrijzenis toch dichter nabij is dan wij kunnen of durven vermoeden.
De sleutel is en blijft natuurlijk het geloof, het geloof dat de Emmaüsgangers in de vreemdeling die ze onderweg tegenkwamen Jezus deed herkennen, het geloof dat David in zijn psalm verwoordde, het geloof dat ook door Jezus zelf aan de dag werd gelegd: het geloof waardoor de dood geen vat op Hem had. Of zoals Petrus het in zijn Pinksterpreek verwoordt: het geloof waardoor “het onmogelijk was dat Hij daardoor werd vastgehouden.”
Tekst: Bezinning op het Woord, inleidende teksten bij de de dagelijkse liturgie
Illustratie: De Emmaüsgangers, glas-in-loodraam van de Limburgse kunstenaar Sjef Hutschemakers in de parochie kerk van Sint-Pieter Beneden in Maastricht.