Gedroomd Vader worden
Paus Franciscus heeft 2021 uitgeroepen tot een speciaal jaar van Sint-Jozef. Voordat hij ziek werd schreef bisschop Harrie Smeets vier verhalen, waarin hij Sint-Jozef terug laat kijken op zijn bijzondere leven. In dit laatste deel vertelt Jozef hoe het begon.
De boekrol waarin de stamboom van mijn familie is opgetekend, heb ik wel eens onder ogen gehad: een lange lijst met mensen in de mannelijke lijn opgesteld. Een lijst die begint met de aartsvader Abraham die dit beloofde land het eerst binnenging. Dit land Israël, dat onder twaalf van Abrahams achterkleinzonen verdeeld werd. Zij gingen er wonen met hun families en ik – Jozef, die nu in Nazareth woon – kom uit de familie van Juda. In mijn stamboom zitten veel grote namen, onder wie koning David. Deze lijst eindigde met mijn vader Jakob. Vroeger of later zullen ze mijn naam er wel bij schrijven: Jozef uit Nazareth. Geen koning, zoals voorouder David of een heilige, zoals van zijn vader Isaï gezegd wordt. Nee, een gewone joodse timmerman die in Galilea woont en zich voorbereidt op zijn huwelijk met Maria. Geen man van veel woorden, maar wel iemand die kan luisteren en verder gewoon werkt voor de kost. Heel gewoon. Althans zo begon het. Maar zoals sommige van mijn voorvaders Gods werkzaamheid in hun leven ervaren hadden, zo zou ik dat ook gaan merken.
Het begon met grote schrik. Op een dag merkte ik wat aan Maria. Eerst dacht ik dat mijn ogen mij bedrogen. Maar het was echt zo: Maria was zwanger. Zeker, ons huwelijk was aanstaande. Maar het was onmogelijk dat het kind dat ze droeg van mij was. Ik zweeg er eerst over, deed alsof ik niets in de gaten had. Maar het hield mij uiteraard wel bezig. Het kon dus niet anders zijn dan dat Maria een andere man liefhad. Omdat dat tegen mijn natuur inging, wilde ik geen grote scène trappen en de bedrogen verloofde uithangen. Omdat Maria in mijn ogen nog altijd een heel gave vrouw was, besloot ik haar in alle rust te verlaten, zodat zij zonder schande haar liefde met die ander kon delen. Maar zover kwam het niet: die nacht kreeg ik een droom, waarin een engel van de Heer mij zei: “Wees niet bang om Maria tot je te nemen. Het kind in haar schoot is van de Heilige geest. De profeet zegt immers: De maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen. Geef die jongen de naam Jezus. Hij zal zijn volk redden van hun zonden.”
Toen ik wakker werd, heb ik geen moment getwijfeld. Ik deed wat de engel mij had gezegd. Aan de buitenkant veranderde mijn leven helemaal niet. Maar de binnenkant veranderde totaal. Voortaan was ik niet alleen een zoon van de wet van Israël, maar zou ik vader worden in een Godsmysterie. Ik voelde aan dat er een taak was die ik te vervullen had. Maria en ik spraken er vrijwel niet over. Ik ben van nature meer luisteraar dan spreker en Maria bewaarde veel in haart hart en overwoog deze dingen bij zichzelf. Dat wisten we van elkaar ook zonder woorden.
Toen Maria hoogzwanger was, werden we opgeroepen om naar Bethlehem te gaan, de stad van mijn voorvader David. Het moest op bevel van de Romeinse keizer, maar ik zag er vrijwel meteen Gods hand in. Dit kind uit de stam van Juda moest in het land van Judea geboren worden. Zo gebeurde het: in Bethlehem, in omstandigheden die ik Maria niet gunde, maar wel op de plaats waar het hoorde. Al was het in het veld, waar dieren voor de warmte zorgden, en al moesten we hem in een kribbe leggen.
Mijn gevoel dat het zo moest gebeuren, werd bevestigd toen later drie wijzen op bezoek kwamen. Die hadden heel wat moeite moeten doen en al hun wijsheid moeten inzetten om dit kind te vinden, maar zij twijfelden niet toen ze hem zagen: ze knielden en aanbaden Hem. Zij bevestigden wat ik al dacht: Hij moest in Bethlehem geboren worden. Ik hoor het hun nog zeggen: “Gij Bethlehem in Judea, jij bent echt niet de minste, want uit jou zal de herder van Israël geboren worden.” De herder die als eerste door herders bezocht werd.
Vanzelfsprekend moest het voorschrift van de joodse wet volbracht worden: twee jonge duiven offeren in de tempel van Jeruzalem. Daar gingen we dus heen toen hij een week of zes oud was. De afstand tussen Bethlehem en Jeruzalem was gemakkelijk te doen. We deden wat van ons als ouders gevraagd werd en offerden de duiven. Er was daar een oude man, Simeon. Hij kwam naar ons toe en vroeg of hij het kind in zijn armen mocht houden. Dat vroeg hij bewust. Hij wist dat dit niet zomaar een eerstgeboren jongen was. Hij kwam met een zekere gedrevenheid, ondanks zijn oude dag, met een beslistheid die het vanzelfsprekend maakte dat hij Hem in zijn armen nam. En toen veranderde er iets in zijn blik, in zijn gezichtsuitdrukking. Er kwam rust over hem, alsof hij eindelijk gevonden had waar hij al levenslang op wachtte. Zoiets zei hij ook: “Mijn ogen hebben nu uw heil gezien, de glorie van uw volk Israël. Laat nu heer uw dienaar dan in vrede gaan.” In die vrede lieten we hem achter.
Nu ben ik zelf zo oud als Simeon toen was. Mijn levenstaak is vervuld, dat voel ik en ik heb deze gedachten over mijn leven nog eens door mij heen laten gaan. Verhalen die vandaag werden aangevuld door wat ik hoorde dat in Jeruzalem gebeurd is. Over zijn trieste sterven maar ook de verhalen dat hij op de derde dag is opgestaan. Begrijpen wat daar gebeurd is, nee, dat kan ik niet. Ik kan amper overzien wat mijn rol is geweest. Het verhaal zal ook geen einde hebben hier. God gaat verder met zijn volk, met de mensen die bij zijn volk willen horen. Nee, ik begrijp lang niet alles, maar ik heb genoeg gezien en gehoord om te weten dat het goed is. Weten met de zekerheid van mijn hart.
Hoe zei Simeon het alweer? “Laat nu heer uw dienaar in vrede gaan.” Beter kan ik het niet zeggen. De zon is nu bijna weg. De dag heeft zijn licht gegeven. Nog altijd zittend op mijn bankje voor de werkplaats hoor ik mijn naam roepen in de verte. Ik word genodigd aan de maaltijd. Een maaltijd van spijs, merg en belegen wijnen. Ik hoor mijn naam: Jozef. Het is tijd om op te staan.
+ Harrie Smeets
bisschop van Roermond