Jezus’ bezoek aan zijn vaderhuis
Paus Franciscus heeft 2021 uitgeroepen tot een speciaal jaar van Sint-Jozef. In vier verhalen laat bisschop Harrie Smeets Sint-Jozef terugkijken op zijn bijzondere leven. Deze keer herinnert hij zich hoe Jezus als kind een keer zoekraakte.
Toen Jezus pas geboren was, had die oude Simeon ons in de tempel duidelijk de bijzonderheid van Jezus geduid. We bleven daarna nog even in de stad van mijn stamgenoot David in Judea. Het was destijds onze bedoeling om weer terug te gaan naar Nazareth, maar het liep anders. Opnieuw kreeg ik een droom. Een engel van de Heer gaf mij een nieuwe opdracht. Of beter gezegd: een volgende opdracht, want het wezen ervan veranderde niet. In de eerste droom werd ik opgeroepen om Maria tot vrouw te nemen en daardoor het kind aan te nemen als het mijne en nu ging die taak verder.
Om mijn vrouw en kind te beschermen moesten we niet naar ons huis in het noorden gaan, maar verder naar Egypte in het zuiden. Daar zou Jezus buiten het bereik van Herodes zijn. Die was er namelijk op uit om hem te doden. Uit het verhaal dat de wijzen ons bij hun bezoek vertelden, was mij wel duidelijk geworden dat Herodes een bijzondere en ongezonde interesse in ons kind had. Hij wilde hem zogenaamd eer komen brengen. Daar had ik direct al mijn twijfels over. Daarom was het beter om tijdelijk naar Egypte uit te wijken. Geen idee hoelang we in dat vreemde land zouden moeten blijven.
Gelukkig kon ik daar met mijn werk daar wel het brood voor ons verdienen. Het gaf mij ook het idee dat ik echt een wezenlijke plek in ons toch wat bijzondere gezin had. Ik realiseerde me daar ook dat het goed is voor een mens dat hijzelf met werken zijn eigen brood kan verdienen. Dat ging boven verwachting goed. Het leek wel alsof alles van Godswege voor ons geregeld werd. We zijn nooit in nood gekomen.
Pas nadat Herodes zijn ogen gesloten had, kregen we een teken dat we terug konden keren naar ons eigen land. We wilden naar Bethlehem in Judea, maar omdat Herodes’ opvolger niet veel beter was, werden we – weer in een droom – gewaarschuwd om naar Nazareth te gaan. Toen begreep ik ook het belang van een goede familieband. We waren een paar jaar weg geweest en konden probleemloos terugkomen. Ik was weer thuis in mijn eigen werkplaats in Nazareth.
Hier is Jezus opgegroeid zoals alle kinderen: achter Maria aandrentelend als zij water ging putten of bij mij in de werkplaats rondlopend. Buiten tegen de muur van de werkplaats staat nog het bankje dat ik gemaakt heb en waarop we samen konden zitten. Gewoon vader en zoon. Zou je denken. Maar zo was het natuurlijk niet. Dat wist ik. Dat wist Maria. Maar hijzelf, wat wist hij? In de loop van de jaren heb ik mij meer dan eens afgevraagd of en wanneer ik hem moest zeggen dat ik zijn vader niet was. Maar wat moest ik zeggen als hij ging vragen wie het dan wel was? Op een dag loste het probleem zich vanzelf op.
Jaarlijks gingen we naar de tempel in Jeruzalem. Dat was een soort bedevaart met een grote stoet. Toen Jezus twaalf geworden was, gingen we opnieuw. Zoals gebruikelijk liepen de mannen bij elkaar en vormden de vrouwen met de kleine kinderen een eigen groep. Voor Jezus was het een bijzonder moment. Omdat hij twaalf was, werd hij nu zoon der wet. Als joodse jongen mocht hij zich voortaan rekenen tot de Israeliëten die de joodse wet aanvaarden.
Na het feest gingen we terug in dezelfde stoet. Jezus liep niet bij ons mannen en dus dacht ik dat hij bij zijn moeder liep, want dat was tot dan toe altijd zo geweest. Toen we ’s avonds op de eerste rustplek kwamen, ging ik Maria en hem zoeken. Ik vond Maria bij de vrouwen, maar van Jezus geen spoor. Maria dacht dat hij bij mij was: hij had toch juist de wet aangenomen en nu mocht hij bij de mannen meelopen. Met schrik en grote bezorgdheid zochten we: maar nergens in de hele stoet was hij te vinden. Hij kon niet voor ons uit zijn, dat wisten we zeker. Dus moest hij ergens tussen onze pleisterplaats en Jeruzalem achtergebleven zijn.
Maria en ik verlieten de stoet en gingen terug naar Jeruzalem, onderweg vragend en zoekend. Naarmate we dichterbij Jeruzalem kwamen en steeds vaker bot vingen, werd onze ongerustheid alleen maar groter. Ouders die een kind kwijtraken: ik kan mij hun zorgen sinds die dag maar al te goed voorstellen. We hebben grondig gezocht: want we waren één dag gevorderd op de terugreis, maar pas op de derde dag kwamen we bij het laatste stukje: de tempel zelf. Daar zat hij. Hij was gewoon niet meegegaan. Hij zat heel rustig tussen de leraren van de tempel. Hij stelde vragen en luisterde. Uit zijn antwoorden bleek zijn grote begrip. Hij zat daar alsof hij er thuishoorde, geen moment aan ons denkend. Maria en ik waren ronduit verslagen. Maria zei hem dan ook: “Hoe heb je ons dit kunnen aandoen, jongen? Drie dagen zijn we je kwijt geweest, drie hebben we ongerust gezocht.”
Het antwoord dat hij aan zijn moeder gaf, zal ik niet gauw vergeten: “Wist u dan niet dat ik in het huis van mijn vader moest zijn?” Toen we hem aantroffen tussen de leraren zat hij er alsof hij er thuishoorde en met zijn antwoord gaf hij aan dat hij er ook thuishoorde. Maar zijn antwoord zei mij meer: hij wist wie zijn vader was. Hij was daar in het huis van zijn vader. Hij wist dus ook dat ik zijn vader niet was. Voor mij was een belangrijke vraag beantwoord.
Daarna is hij gewoon met ons meegegaan en wij hebben geen kind meer aan hem gehad: een gelovige jongen die graag gezien werd hier in Nazareth. Op de derde dag hebben we hem teruggevonden: Het zou niet de laatste keer dat Maria haar zoon drie dagen kwijt was en pas op de derde dag hem terugvond. Levend en wel.
+ Harrie Smeets,
bisschop van Roermond