Jezus bezoekt zijn vaderstad
Paus Franciscus heeft 2021 uitgeroepen tot een speciaal jaar van Sint-Jozef. In vier verhalen in het bisdomblad De Sleutel laat bisschop Harrie Smeets Sint-Jozef terugkijken op zijn bijzondere leven. Deel 2: Jezus bezoekt zijn vaderstad
Maria en ik hebben nooit veel gepraat over de opdracht die we van Godswege hadden gekregen. De enige tegen wie Maria zich wel eens uitgesproken heeft was haar nicht Elisabeth, in de tijd van hun zwangerschap. Dat hoorde ik ook pas veel later. Bij haar heeft Maria de diepte van haar vreugde uitgesproken. Uitgezongen zelfs. Beide vrouwen waren in verwachting tegen de verwachting in. Beide kinderen groeiden op tot mannen in wie Gods Woord leefde.
Toen Johannes van Elisabeth van huis wegging, ging hij preken bij de Jordaan. Een stuk naar het zuiden toe. Hij riep op tot bekering en doopte de mensen die bij hem kwamen. Ook onze zoon ging naar hem toe om zich te laten dopen. Johannes heeft dat wel gedaan, maar schijnt daar moeite mee te hebben gehad: Hij was ervan overtuigd onze zoon geen bevrijding van zonden nodig had, maar dat Hij juist degene zou zijn die de bevrijding kwam brengen. Dat riep hij uit tegen wie het maar horen wilde. Het deed mij terugdenken aan de woorden die Hanna in de tempel sprak, toen we Jezus daar hebben opgedragen aan God, veertig dagen na zijn geboorte: Hij zou het kind zijn dat gekomen was voor allen die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten.
Dat moment van het doopsel bij Johannes: eigenlijk was dat het ogenblik dat hij hier van ons wegging, wegging uit Nazareth. Meteen na de doop ging hij de woestijn in, misschien wel om zich definitief los te maken van zijn vaderstad en kracht op te doen om zijn taak in het leven te kunnen volbrengen.
Daarna trok hij hier in Galilea rond en de verhalen over hem bereikten ons van alle kanten. Hij preekte in de synagogen, genas zieken, liet blinden zien, lammen lopen, mensen die stom waren liet hij spreken en het dochtertje van de overste van synagoge in Kafarnaum bracht hij tot leven. Massa’s mensen, zelfs van buiten onze landstreek, kwamen naar hem toe. Waar hij kwam, was veel volk op de been.
Maria heeft wel eens geprobeerd hem op te zoeken, toen hij in Kafarnaum was; zover is dat immers niet van hier. Maar het was zo druk, er was zoveel volk om hem heen, dat ze niet tot bij hem is kunnen komen. Ik vond het wel zuur voor haar, ook al kon ik nergens aan merken dat zij haar rust verloren had. Vanuit mijn zorg als vader, met toch wat levenservaring, bekeek ik zijn populariteit met gemengde gevoelens: populariteit kan immers heel vluchtig zijn. Het kan omslaan als weer op het meer: van prachtige zon naar dikke hagelstenen. Een eerste voorproefje van die omslag kwam uitgerekend hier, in Nazareth.
Op heel wat plaatsen in Galilea had hij al gesproken en zo zou hij ook hier in zijn vaderstad komen. De mensen in Nazareth waren apetrots: de beroemde zoon uit hun stad zou komen en zijn woord spreken en zijn genezende kracht tonen. Op straat hielden mensen mij aan: ‘He, Jozef, die zoon van jou komt nou ook hier. Geweldig man. Fantastisch: wat we allemaal horen en dan één van ons. Hadden we nooit gedacht. Het was altijd zo’n rustige jongen. Geweldig toch!’
Maar iets in hun enthousiasme beviel mij niet. Zelf heb ik de gave van het woord niet; ik leg mij meer toe op luisteren. Hun woorden klonken niet alsof ze verlangden zijn woord te horen, maar alsof zij een grootheid gingen ontvangen die hun toebehoorde. ‘Die zoon van jou…,’ zei iedereen. Het was niet mijn zoon, maar die van een andere Vader. Maar of ze daar oren naar zouden hebben? Al gauw zou blijken van niet.
Jezus kwam dus en op de Sabbath ging hij – heel gewoon – naar de synagoge. Nazareth was uitgelopen en wachtte in spanning af wat zou komen. Het begon rustig en goed. Hij nam een van de boekrollen, die van de profeet Jesaja, en begon te lezen waar Jesaja spreekt over de blijde boodschap; over de Heer die zijn dienaar zalft, over de belofte dat blinden zullen zien, over verdrukten die zullen gaan in vrijheid. En nadat hij het boek weer opgerold had, zei hij eerst: ‘Die belofte die jullie net hoorden, is waar geworden.’ Dat was nog wel wat het volk van Nazareth verwachtte, want dat was immers gebeurd op de andere plaatsen waar hij geweest was. Zovelen waren genezen. De mensen waren blij verbaasd: ‘Dat is toch die van de timmerman?’ En mensen keken in mijn richting en knikten vriendelijk. Verwondering en bewondering alom.
Maar toen ging het fout. Ik zeg maar even in mijn eigen woorden wat er gebeurde: Jezus zei op niet mis te verstane manier dat zij nu ook wel wonderen zouden verwachten, maar dat die niet zouden gebeuren: zij geloofden immers niet dat hij de Gezalfde was. In de ogen van zijn stadgenoten was hij niet meer was dan de zoon van de timmerman. En dat was teveel gezegd. De bewondering sloeg ineens om in felle afkeer. Woedend werden ze. Ze sprongen overeind, joegen hem de synagoge uit, de stad uit tot bovenop de rand van een steile berg om hem daar in de afgrond te storten. Met afgrijzen zagen Maria en ik van op een afstand hun redeloze woede. Ik hield mijn hart vast. Als vader wilde ik hem beschermen, maar ik stond machteloos. Daarna gebeurde wat ik niet verwachtte: heel rustig gebleven tussen alle geschreeuw en geduw, ging Hij midden tussen hen door en vertrok. Ik geloofde mijn ogen niet: deze angstaanjagende dreiging, ja, deze reële dreiging van de dood, had geen vat op hem.
Dat brengt mij opnieuw bij het nieuws uit Jeruzalem, dat men hem na zijn dood weer gezien zou hebben. Blijkbaar kwam hij niet alleen los van de dreiging van de dood, maar ook van de dood zelf. De bescherming van zijn echte Vader was blijkbaar groter dan de mijne ooit had kunnen zijn.
+ Harrie Smeets
bisschop van Roermond