Preek Kerstmis 2022
Wie tegenwoordig aan een willekeurige oma naar eventuele kleinkinderen vraagt, loopt levensgrote kans dat oma vanaf haar mobiel 400 foto’s laat zien.
Zo af en toe gebeurde het in de parochie dat mensen aanbelden om wat af te geven. Soms, omdat men het ouderlijk huis ontruimde en de kruisbeelden niet op de rommelmarkt terecht wilde laten komen. Soms ook, omdat de tweedehandswinkel religieuze zaken herkende en die liever naar de pastorie bracht dan in de etalage van de winkel legde. Variërend van een grote paarse toog tot stola’s, manipels en missaals.
Deze keer stond er een heer op leeftijd aan de deur. “Mijn vrouw en ik gaan verhuizen. We hebben een dochter en die woont in Den Haag. Zij heeft niks meer met de kerk. Jammer genoeg. Ooit heb ik een boekje gekocht met de gezangen voor een requiemmis. Nooit iets mee gedaan. Lijkt me beter hier op zijn plaats. En dit mag u ook hebben; ik weet niet eens wat het precies is, een papier in het latijn uit 1878 van een of andere Haarlemse bisschop met een klein doosje erbij. Dat doosje zit dicht. Potdicht.”
Voor mij was het meteen duidelijk herkenbaar als een relikwie. Grootmoeders van onze tijd hebben 400 foto’s van hun kleinkinderen in hun mobiel apparaat om mee te pronken. En er is ook niets mis met trots zijn op of blij zijn met je kleinkinderen. Maar naarmate we teruggaan in de tijd zijn er doorgaans minder foto’s van kinderen gemaakt. Uit mijn tijd als baby is er eigenkijk maar één; daarop zit ik in een teil op de keukentafel voor een degelijke schrobbeurt.
Wie verder terug wil, naar de tijd vóór de fotografie, komt misschien nog uit bij een haarlokje van een jonggestorven kindje, bewaard in een doosje of iets vergelijkbaars. Maar meestal is er uit de tijd ervóór dan niets meer dan een naam in een doopboek.
De Kerk heeft echter al sinds jaar en dag relikwieën in ere gehouden. Soms van waarschijnlijke echtheid. Soms ook wat twijfelachtig van herkomst. Doorgaans is zo’n relikwie een klein flintertje van het lichaam van een heilige. Met wat geluk staat er in zo’n relikwie een aantekening: ‘ex ossibus’. Wat wil zeggen: ‘uit het gebeente van’. Een stukje van een van de botten. De oudste en meest betrouwbare relikwie die ik heb, is van mijn patroonheilige: de Heilige Henricus, Duits keizer, die in Dom van Bamberg al zo’n duizend jaar in hetzelfde graf ligt begraven. Van hem heb ik een klein flintertje ‘ex dente’. Van een tand dus.
Even terug naar de man die een relikwie op tafel legde, waarschijnlijk zonder exact te weten wat het was. In deze relikwie staat in kleine letters ‘ex praesepio’. Helaas was mijn Latijn al zover weggezakt dat ik niet meteen precies de vertaling daarvan wist. Maar gebruik van een woordenboek leverde de vertaling op. Het ging om een relikwie van de kribbe van Jezus zelf. Van de kribbe, waarin Jezus deze nacht is neergelegd.
Waarschijnlijk? Het zou kunnen. Wie in een van de oudste Mariakerken in Rome binnengaat – de Santa Maria Maggiore – komt onder het hoogaltaar in de crypte uit bij een dierenvoerbak uit de eerste eeuwen, die beschouwd wordt als de kribbe van de kerstnacht. De relikwie die ik van de verhuizende man kreeg, is naar alle waarschijnlijkheid daarvan afkomstig. Voor deze nacht heb ik die relikwie meegenomen.
Mag je als goed katholiek geloven dat we hier met een flintertje met de kribbe van Bethlehem te doen hebben? Zeker. Waarom niet? Mag je er gerede twijfels bij hebben? Ook dat mag. De leeftijd van de houten voerbakkribbe is niet verder dan tot de vierde eeuw met zekerheid te dateren, zo las ik ergens. Dat laat beide opties open. Uiteindelijk gaat het immers niet om de vraag of de kribbe ‘de echte’ is, maar om de vraag of ons geloof in Christus er is in wat in deze nacht gebeurd is. Of u en ik geloven in de Verlosser die ons wil bevrijden van onze zwakheden.
In tegenstelling tot sommige religieuze boodschappen gaat van deze geen enkele dreiging uit. Dat kind is het Woord van God, is de boodschap, is de Vrede die we krijgen. Dat kind is niet bedreigend. In de meest kerststallen steekt het zijn armpjes vertederend en uitnodigend uit. Het roept in ons het beste op wat in ons leeft. Dit kind willen we wel in onze armen nemen en aan ons hart drukken. Maar wat doen we daarna? Leggen we het terug: eerst in de kribbe en daarna weer de zolder op, of nemen we het mee ons leven in? Nemen we dit woord mee ons leven in?
Zoals alle baby’tjes ziet het kindje er vertederend lief uit. Maar kleine kindjes worden groot en dan gaan ze dingen roepen die we niet altijd graag horen. Dat kind steekt zijn armpjes naar ons uit. Vraagt het om aangenomen te worden, Gods woord vraagt het om aangenomen te worden, om bij ons te mogen zijn. Maar eenmaal bij ons zal het de mond niet houden. Dus kunnen we twee dingen doen: we kunnen het kind maar weer gauw terugleggen, verder alleen laten, terug de zolder, op voor het lastig gaat worden. Of we kunnen het inderdaad aannemen, met ons meenemen het leven in en in het nieuwe jaar die vrede voor ieder mens laten spreken.
Straks, vóór de communie, wensen we elkaar de vrede van Christus. Hij komt met zijn Vrede bij ons. Niet opdat wij deze op zolder zouden leggen, maar verder dragen. Die vrede is meer dan een vrome wens, meer dan een onbereikbaar doel. Christus zelf is die Vrede. Zoals een Viëtnamese monnik zei: ‘Er ís geen weg naar vrede, Vrede ís de weg.’ Christus is die Weg, die ons leven richting geeft. Laten we dit kerstkind als levende relikwie in ons leven meedragen. In die Geest wens ik u allen een Zalig kerstmis.