Angelus Graaf d'Ongnies et d'Estrees
8e Bisschop van Roermond: 1701 - 1722
Geboren: 1650 Antwerpen
Bisschopswijding: 1702 Brussel
Gestorven: 1722 Brussel
Begraven: 1722 Roermond
Voordien: veldprediker koninklijk leger
Nadien: n.v.t.
Wapenspreuk: Nescia sordis (Onbekend met gemene dingen)
Een jaar na het vertrek van bisschop Cools naar het bisdom Antwerpen benoemde Philips V de apostolisch vicaris van 's Hertogenbosch, Martinus Steyart tot bisschop van Roermond. Deze besloot echter deze waardigheid niet aan te nemen, waardoor de tot vicaris capitularis gekozen domdeken Johannes Dumont nog enige tijd in functie zou blijven. Met de keuze van graaf d'Ongnies kwam een einde aan de ongeveer een jaar durende 'bisschopsloze' periode in het Roermondse. De pauselijke bevestiging liet niet lang op zich wachten waardoor d'Ongnies reeds op 1 januari 1702 door de aartsbisschop van Mechelen, Humbertus de Precipiano, tot bisschop gewijd kon worden. Korte tijd later deed hij zijn intrede in Roermond, waar hij 'onder het lossen der canonnen proccessionelijck werd ingehaelt'.
Als eerstgeborene (Brussel, 1650) uit een voorname adellijke familie leek d'Ongnies voorbestemd om hoge ambten te vervullen, waardoor aanzien en rijkdom hem ten deel zouden vallen. Hij besliste echter anders. Geroepen om God te dienen, trad hij op 18 jarige leeftijd in het klooster van de Capucijnen te Leuven in, waar hij een jaar later de kloostergeloften aflegde en vervolgens tot priester werd gewijd. Vele jaren leefde hij er in stilte en afzondering, totdat de Spaanse koning hem benoemde tot veldprediker bij de koninklijke legers. Deze volgend op hun veldtochten door verschillende landen in Europa, trokken de vele begaafdheden van de eenvoudige kloosterling de aandacht. Ook de regering werd daaromtrent opmerkzaam gemaakt wat uiteindelijk resulteerde in zijn benoeming tot bisschop van het immer nog als moeilijk bekend staande bisdom Roermond. Of hij verheugd was over deze benoeming mag betwijfeld worden gezien het gezegde van de geschiedschrijver: ‘Angelus onderwierp zich aan die beschikking’.
In de eerste jaren van de achttiende eeuw was de situatie voor de Roermondse bisschop dan ook verre van ideaal. Naast godsdienstige en financiële problemen werd het zuidelijke bisdom bovendien geteisterd door perikelen op het staatkundig vlak, te weten de Spaanse successie-oorlog. Bij de Vrede van Utrecht werden gedeelten van de zuidelijke Nederlanden in het bezit gesteld van mogendheden als Oostenrijk en Pruisen. Dank zij zijn invloed in hoge kringen kon d'Ongnies bewerkstelligen, dat wat de godsdienst betrof er in het staatkundig verbrokkelde bisdom niets zou veranderen. Het katholieke geloof werd aldus behouden en mocht beleden worden ook in die delen van het bisdom die onder protestantse heerschappij waren gekomen. Bij zijn bezoek aan de onder de protestantse Staten ressorterende steden Grave en Nijmegen bleek, dat de Staatse regering zich aan de afspraken hield, zodat de bisschop ongehinderd zijn priesterlijke bediening kon uitoefenen.
Het aloude probleem van het Roermondse bisdom, de financiën, speelde ook bisschop d'Ongnies wederom parten. Herhaaldelijk wendde hij zich tot de paus om enigerlei financiële tegemoetkoming te verkrijgen. Een opengevallen kanunnikaat in de nabijgelegen stiftkerk van Thorn werd hem door de paus ter beschikking gesteld. Tien jaar lang kon hij inkomsten uit dit kanunnikaat putten, na welke periode hij er noodgedwongen afstand van moest doen.
Bisschop d'Ongnies vervulde trouw zijn visitatiereizen door het gehele bisdom waarbij hij onder andere veelvuldig het heilig Vormsel toediende en kerken en kapellen inzegende. Ondanks zijn hoge waardigheid bleef hij in zijn hart een eenvoudige Capucijn. Zo schreef hij aan de nieuw benoemde generaal der Capucijnen dat het bisschoppelijk gewaad hem niet belette de nederige Capucijnenpij die hij 23 jaar gedragen had steeds lief te hebben.
Het werken ten dienste van het bisdom eiste zijn tol van de lichamelijke kracht van de bisschop. Derhalve vroeg hij om assistentie in de vorm van een co adjutor, een hulpbisschop. Dit verzoek werd gehonoreerd middels de benoeming van de Minderbroeder Frans Sanguessa. Aldus gedeeltelijk ontlast in zijn zware ambt ging de gezondheid van de bisschop toch langzaam maar zeker achteruit. Tijdens een bezoek aan Brussel verlieten de laatste krachten hem; in het huis waar hij 72 jaar eerder het levenslicht had aanschouwd, sloot hij nu voor de laatste maal zijn ogen. Zijn stoffelijke resten werden overgebracht naar Roermond waar ze na een eenvoudige plechtigheid werden bijgezet in de kathedrale kerk. Een grafepitaaf met marmeren buste in het Sacramentskoor van de kathedraal herinnert tot op de dag van vandaag aan hem.