Philippus Rijksgraaf van Hoensbroeck
13e Bisschop van Roermond: 1775 - 1793
Geboren: 1724 Roermond
Bisschopswijding: 1775 Speyer
Gestorven: 1793 Roermond
Begraven: 1793 Venlo
Voordien: kanunnik kathedraal-kapittel Speyer
Nadien: n.v.t.
Wapenspreuk: Deduc me Domine in via tua (Leid mij Heer op Uw weg)
Het eerste bisdom Roermond zou nog twee bisschoppen kennen voordat het werd opgeheven. De voorlaatste bisschop, Philippus van Hoensbroeck, was de eerste ‘echte’ Roermondse bisschop. Bisschop Kerens' overplaatsing naar het bisdom Neustadt bracht ook ditmaal geen lange periode sede vacante met zich mee. Daarom hoefde vicaris-capitularis Costerius slechts drie maanden in functie te blijven. De oorzaak voor deze gang van zaken is gelegen in het feit dat het een poos duurde aleer Kerens definitieve beno¬eming zijn beslag had gekregen. In die tussentijd kon de regering rustig naar een opvolger voor hem zoeken. Haar keus viel op Philippus Damianus, proost van Emmerich en kanunnik van de kathedraal te Speyer. Reeds op 27 april 1774 deelde deze het Roermondse domkapittel in een schrijven mede dat "het hare keizerlijke hoogheid heeft behaagd, mij tot bisschop van Roermond te benoemen".
Omdat Kerens op die datum de pauselijke bevestiging van zijn benoeming nog altijd niet ontvangen had, kon Van Hoensbroeck ook nog geen bezit nemen van zijn bisschopszetel. Anderhalf jaar later pas kon hij zijn intrede doen te Roermond waar hem toen evenwel een enthousiast onthaal wachtte. Het feit dat hij de eerste ‘echte' Roermondse bisschop was, zal daartoe zeker hebben bijgedragen.
Philippus Damianus Ludovicus Ignatius Victorinus, markgraaf van en tot Hoensbroeck, graaf van het heilige roomse Rijk, werd namelijk op 24 februari 1724 te Roermond geboren, als telg van een der oudste en aanzienlijkste families der Nederlanden. Zijn vader, wiens titels en functies een behoorlijk deel van deze pagina zouden beslaan indien opgesomd, was gehuwd met de Oostenrijkse gravin Anna Catharina van Schönborn. Uit dit huwelijk kwamen 25 kinderen voort, van wie er tien de geestelijke stand aanvaardden. Zo ook Philippus Damianus die door zijn ouders bestemd was om in dienst van de Kerk te treden, (een in die tijd in adellijke kringen gebruikelijke gang van zaken). Zodoende ontving hij van bisschop Sanguessa op zevenjarige leeftijd het H. Vormsel en tegelijk de tonsuur, opdat hij als clericus in bezit zou kunnen treden van kerkelijke beneficiën.
Toen hij in 1740 de vier lagere wijdingen ontving was hij dan ook in het bezit van een kanunnikplaats in het domstift van Spiers. Zijn omvangrijke studies begint hij in Roermond, waarna hij naar Aschaffenburg toog. Filosofie en theologie studeerde hij te Rome, maar ook bekwaamde hij zich in de rechtswetenschap en wel te Leiden. Uiteindelijk vestigde hij zich in Speyer om daar persoonlijk zijn prebende te bedienen. De kroniekschrijver verhaalt uit deze periode onder meer: "Hier wist hij door zijn aangeboren rechtschapenheid, zijn innemend karakter, zijn groote belangeloosheid en onpartijdigheid, maar vooral door zijne liefde voor den arme, aller harten tot zich te trekken."
De bevolking betreurde dan ook diep zijn vertrek naar Roermond, na zijn bisschopswijding te Spiers door de vorstbisschop. Dit in tegenstelling tot de Roermondse bevolking, die oprecht verheugd was een van haar eigen zonen als kerkvoogd te mogen begroeten. Niet lang na zijn installatie begaf de bisschop zich op weg voor de gebruikelijke visitatiereizen; reizen die hij in de haast twintigjarige bestuursperiode van het bisdom nog veelvuldig zou ondernemen. In deze periode bezocht hij vele kerkelijke instellingen in het diocees waarbij hij tevens het H. Vormsel toediende. Zo ook bijvoorbeeld in Middelaar: daar vormde hij 17.000 gelovigen uit de Hollandse missiën. Daarvoor had hij dan ook wel enige dagen nodig . Tijdens deze reizen en door andere contacten die hij met de bevolking had gelegd, maakte van Hoensbroeck zich ook hier zeer geliefd bij de bevolking. De kroniekschrijver: "De geestelijkheid en het volk eerden hem dan ook als een vader en weldoener; hij streefde ernaar om alles voor allen te zijn. Hij beoefende de weldadigheid op zoo ruime schaal dat hij, te recht, den naam van weldoener der armen en noodlijdenden verwierf."
In tegenstelling tot de eerste jaren van zijn bestuur van het Roermondse bisdom die gelukkig en zegenrijk te noemen waren, wachtten hem in de laatste jaren veel zorgen en leed. Na de dood van de geliefde keizerin Maria Theresia verslechterde de verhouding tussen Kerk en staat onder haar opvolger Joseph II zienderogen. De nieuwe keizer die klaarblijkelijk onder invloed stond van de verlichting vaardigde verschillende besluiten uit die tegen de leefwijze van de Kerk indruisten en zodoende "de katholieken dusdanig griefden dat zij het lot benijdden van hunne geloofsgenoten, die onder een protestantsche scepter leefden". De dwaze verordeningen van de keizerlijke regering brachten grote ontevredenheid te weeg onder de bevolking. Tenslotte sloeg de wrevel om in een regelrechte opstand. Een patriottisch leger onder Van der Mersch behaalde de ene zegen na de andere; de ene stad na de andere viel van de Oostenrijkers af, zodat België zich op 11 januari 1790 tot onafhankelijke staat uitriep. Lang zou de jonge republiek echter niet bestaan. Na het overlijden van Joseph II onderwierpen de Belgen zich aan diens opvolger Leopold II, dit mede uit angst voor de landhongerige zuiderburen, die na de Franse Revolutie een grote veroveringsdrift ten toon spreidden.
In 1792 waren de Fransen voor de poorten van de Limburgse steden gearriveerd. Bisschop van Hoensbroeck vluchtte nu naar Kloosterzand waar hij de bescherming van de Pruisische regering genoot. Nauwelijks waren de Fransen in het daaropvolgende jaar verdreven of de bisschop keerde terug naar de bisschopsstad. Niet lang daarna echter overleed de bisschop geheel onverwacht op 17 april 1793, 70 jaren oud. Daar het gewestelijke bestuur verboden had de stoffelijke resten van de overledenen in een kerk bij te zetten, liet van Hoensbroecks familie deze overbrengen naar het onder Staats bestuur staande Venlo. In de plaatselijke parochiekerk werd de bisschop in alle stilte in het koor begraven.