Nieuwe christenen
Ik houd van mijn trouwe kerkgangers. De mensen op wie ik altijd kan rekenen. Het zijn de mensen voor wie het geloof een vanzelfsprekendheid is. Ze zijn erin opgegroeid en het geloof is hen dierbaar. Ze kennen de geloofsinhoud. Het verhaal van Jezus en van het leven van de kerk is hen bekend. Ze hebben geprobeerd hun geloof aan hun kinderen door te geven. Ik houd van hen en ik ben hen dankbaar. Vaak genoeg ben ik zelfs wat jaloers op hun geloofsrust, want ikzelf kan wel eens door twijfels geplaagd worden en onrust ervaren.
Maar niet minder ben ik geïnteresseerd in mensen die men de ‘nieuwe christenen’ zou mogen noemen. Het zijn de mensen die misschien nog gedoopt zijn, maar nooit echt tot een bewuste keuze voor het geloof zijn gekomen of een band met Jezus en de kerk hebben opgebouwd.
Hoe zijn de nieuwe christenen dan wel tot geloof gekomen? Wat heeft hen ertoe gebracht? Onlangs las ik over Claartje Kruiff, die het geloof thuis niet meekreeg, maar geraakt werd door de boekenlegger in het bijbeltje van haar oma met de tekst van het Onze Vader. Ze ging theologie studeren en uiteindelijk werd ze gekozen tot ‘theologe des Vaderlands’. Eveneens ben ik geraakt door het verhaal van Stephan Sanders, waarvan dagblad Trouw onlangs melding maakte.
Indiscrete vraag
‘Gelovig zijn’ is in deze samenleving niet vanzelfsprekend meer. Zo fluisteren mensen Stephan wel eens in het oor: “Ik hoor dat je, eeeeh…. gelovig bent geworden.” De mensen die deze opmerking maken, gedragen zich in de ogen van Stephan meestal alsof ze een indiscrete vraag hebben gesteld. Ze blozen of beginnen te giechelen. Maar Stephan voelt zich niet geroepen om aan deze nieuwsgierigen zijn zielenroerselen te openbaren en uitleg te geven. Die uitleg van de stap tot geloof is er zeker wel. Hij weet nog, wat hij op zondag deed, voordat hij ter kerke ging: Gewoon niets. NIETS. De zondag was een lege dag. Die leegte verdreef hij door ‘Buitenhof’ te bekijken. Dat was het religieuze gebod, dat hij zich oplegde. Vanwege het tv-zappen kwam hij wel eens in een religieus programma terecht. Steeds vaker. Hij werd zich geleidelijk aan bewust, dat hij meer kon doen dan kijken alleen. Hij kon ook een kerkdienst bezoeken en eraan deelnemen. Sinds twee jaar gaat hij in op het verlangen om op zondag ter kerke te gaan. “Ik zou nu missen wat ik jarenlang, al die zon- en feestdagen op rij, niet gemist heb,” zo luidt nu zijn conclusie.
Genadeklap
Stephan is toch een nuchter mens gebleven. Het geloof brengt hem niet in extase. Integendeel. Het maakt hem zelfs onzeker. Tegelijkertijd is er een besef, dat hij gehoord wordt en ten diepste gekend. Hij herkent wat hem overkomen is in het woord ‘genadeklap’ uit een dichtbundel van Willem Jan Otten. Gods genade heeft hem overweldigd. Onverdiend. Het is hem overkomen.
Voor Stephan is geloof, zo verstaan, geen ‘mening’ die aansluit bij de ‘vrijheid van meningsuiting’. Het is een besef, dat hij nauwelijks kan verwoorden, want het gaat onmiddellijk wankelen, als hij het in de greep wilt krijgen. Zo is zijn ervaring. Het is dus ook niet zomaar aan een ander te verkopen. Je kunt er geen reclame voor maken als voor een product. Geloven blijft ongewoon, wonderlijk, mysterieus. Bijzonder.
Smid van de sneeuwvlok
Niet onbelangrijk is de verwondering, die een mensenhart voor God opent. Hoe dit te verwoorden? Sanders is weer onder de indruk van een dichtregel, die J.W.Otten aan God heeft gewijd: “Meester van schoonheid, smid van de sneeuwvlok, onnavolgbaar bekokstover…. dank u voor hoe dan ook mijn gave.” Wie kan er de ‘smid van de sneeuwvlok’ zijn? Wie bedenkt zo’n beeld? Niet meer te verbeteren beeld van Gods onnavolgbare creativiteit.
Gedragen en gewild
Wat is het geloof voor Stephan Sanders ten diepste? Hij formuleert heel voorzichtig: “Het idee gedragen te worden, gewild te zijn; door mijn ouders, adoptieouders.” Maar ze hadden voor hem gekozen. Ondanks dat alles wilde hij niet breken met zijn vader die hem enkel verwekt had en met zijn moeder die hem afstond. Hij kent hen niet, maar ook door hen voelt hij zich gedragen.
Allerlei Godsbeelden passeren de revue zoals de oude man met de witte baard. Maar zo heeft Sanders nooit over God gedacht. God is voor hem niet persé een vader. Eerder nog een moeder. Iemand die je van aangezicht tot aangezicht kunt spreken. Niet enkel een kracht of energie, maar een persoonlijke God, met Wie hij spreken kan, omdat Hij bestaat. “En soms, heel af en toe, dat woordeloze weten, een inzicht dat over je eigen rand reikt en dat je wordt gegeven. Een vrij geschenk.” En tegelijkertijd, die rust die geen kalme zekerheid is. Soms onrustiger maakt dan niet-geloven. Geloven is nooit saai.
Wat is er veel te leren van een nieuwe christen.
Mgr. dr. Hub Schnackers,
diocesaan administrator